Vandaag wil het niet echt lukken. Toen ik vanmorgen druppels op mijn tent hoorde vallen, dacht ik mooi, een rustdag. De regen zette niet door, de wolken waren niet dreigend genoeg om niet te lopen en eigenlijk was mijn bivak niet ideaal. Op een weiland tussen wat huizen, met toestemming weliswaar, maar zonder toilet. En daar komt het moeilijkste van semi-wildkamperen weer om de hoek kijken. Waar kan je poepen? Maar dat is niet wat er vandaag niet wilde lukken. Of eigenlijk wel, maar in feite lukte niets. Bijna niets. Ik weet in ieder geval wel dat ik de volgende keer gewoon moet toegeven aan dat gevoel van een rustdag willen.
Een plek voor je tent vinden is over het algemeen niet moeilijk. Een goede plek daarentegen, vergt wat meer geduld. Een aantal nachten op rij stond ik ergens waar ik niet mocht staan. Naturschutzgebiet, verboden te kamperen. Helaas zijn er niet altijd alternatieven te vinden. Veel berghutten zitten vol en gasthuizen in de dorpen hebben misschien wel een “Zimmer frei” bordje buiten hangen, maar zijn voor mij onbetaalbaar. Ik ben in de Alpen, het is druk, populair en duur. Maar dat geeft niet, het is namelijk ook mooi, waanzinnig en adembenemend mooi.
Wanneer ik niet op gang kom en weer eens loodzware benen heb, is dat een teken dat ik moe ben. Niet “één nachtje slecht geslapen moe”, maar “meerdere nachten op een rij niet op een rij niet onbezorgd kunnen slapen moe”. Dat kan ik maar even aan. Ok, het went, op den duur word zelfs ik comfortabeler (en handiger) met dat stiekeme gedoe, maar wanneer ik uiteindelijk wel een onbezorgde nacht heb gehad, merk ik de volgende dag dat de vermoeidheid dieper zit. Wanneer je uit je “doorgaan/overleef-modus” komt, slaat de vermoeidheid toe.
Een keuze
Als ik bij het volgende restaurant mijn tent op kan zetten, doe ik dat. Ideaal, dacht ik. Een toilet, water, schuilplek en zitplaats ineen. Even nergens over nadenken. Een rustdag. Dat restaurant was dicht en bovendien op een steile helling gelegen. Helaas. Dus liep ik door. Omhoog door de bossen, verder over een onverharde weg. Laverend tussen de koeienvlaaien steeg en steeg en steeg ik. Tot ik op een splitsing kwam. Een smal, supersteil wandelpad zou me via een graat naar de Kellerjoch Hütte leiden. De andere optie was de onverharde weg naar de hut volgen.
Ondertussen pakten de wolken samen en begon het te miezeren. De komende dagen zou het zo blijven. Regen, wolken en onweer. Bah. Niet ideaal op een graat. Zeker niet ideaal met een vermoeid, loodzwaar lijf. Toch wilde ik niet de voor de makkelijke weg kiezen, omdat deze stukken minder mooi en veel minder leuk lopen zou zijn. Sterker nog, die fenijnig stiekem steile, onverharde wegen zijn mijn grootste vijand. Ik loop ze het liefst achterstevoren omhoog, dat voelt veel lichter.
Kapel kamperen
Ik besloot de graat voor de volgende dag te bewaren en een plek voor mijn tent te zoeken. Een kilometer verderop zou een kerk of kapelletje moeten zijn. Wellicht met vlak stukje gras en water. Ik ben stiekem best een beetje trots op mijn groeiende kampeerplek-spot-skills. Na een paar maanden wildkamperen, heb ik er enorm repetoir aan ervaringen opgebouwd, waardoor ik overal mogelijkheden zie. En vind.
De kapel was in principe geschikt, maar de boer die er tegenover woonde, wees me een vlak veld een klein stukje hoger. Het is niet netjes om naast een heilige je tent op te zetten. Inderdaad, dat was ik even vergeten. Hiermee heb ik eerder een boer boos gemaakt. Ik denk dat het feit dat ik vrouw en alleen ben, me toen heeft gered. De boer zag mijn misstap door de vingers en liet me na een donderpreek verder met rust. Vandaag wist ik een preek te voorkomen en plantte mijn tent tussen de half ingedroogde koeienvlaaien op het hoger gelegen veld.
Vervelende mannen
Zo, het is genoeg voor vandaag. Rust. Op een steen voor mijn tent tuurde ik naar boven. Met mijn ogen liep ik langs de graat, bekeek ieder deukje en probeerde afstanden in te schatten. Het lijkt altijd zoveel dichterbij en zoveel minder steil van onderen. Ik zou hier best direct omhoog kunnen lopen, mijmerde ik, maar wist ondertussen ook wel dat het zo vertekenend is. Wat in werkelijkheid een paar honderd meter is, lijkt van een afstand maar 50 ofzo.
Het geluid van een rammelende auto haalt me uit mijn dagdroom. De auto stopte. Nog twee auto’s volgden. De raampjes gingen open en er werd iets naar me geroepen. Ik verstond het niet, dus liep er op af. Misschien zijn het rangers die me alsnog komen verbieden te kamperen. Met mijn vriendelijkste glimlach, begroette ik de auto’s. Ze zaten volgepakt met mannen. Rokende, ongewassen mannen. Ze zagen eruit als bouwvakkers en zo praatten ze ook. Meer gefluit dan woorden.
Of ik alleen ben. “Nee, mijn man en kinderen lopen daarboven, maar ik had geen zin,” grap ik. “We hebben je gisteren ook gezien, daar beneden.” “Hmm, und?” “Slaap je hier vannacht alleen?” “Misschien. Misschien doe ik alleen een middagdutje.” “Dus je bent alleen.” Ja, zo is het wel genoeg. Ik wenste ze een fijne dag en liep terug naar mijn tent. Verdorie. Boos pakte ik mijn spullen weer in. Niks geen middagdutje. Niks geen rustdag.
Dingen die fijn zijn
Dan maar geen graatwandeling. De Kellerjoch Hütte sloeg ik over en liep over een parallel pad onderlangs naar het volgende dal. Voor mij liep een stel met een emmertje. Om de haverklap stonden ze stil om de bosjes in te duiken. Dit heb ik vaker gezien, meestal betekent dat dat er iets eetbaars groeit. Ik richtte mijn blik op de struiken. Ha, blauwe bessen! Hmmmm. Plukkend, bukkend en etend vervolgde ik mijn weg naar beneden.
Ik heb een semi overbodig item mee, dat me op dit soort momenten heel blij maakt. Een plastic bakje. Zodra ik ergens fruit vind, pak ik mijn bakje erbij en loop pas door wanneer het balkje vol is. Zo ook nu. En ik kan je vertellen dat er heel veel blauwe bessen in mijn bakje kunnen. Grappig, hoezeer ik in eerste instantie het gevoel had dat helemaal niets lukte, lukt het vooral niet om alleen maar vervelende dingen mee te maken. Er is altijd wel iets fijns of moois. Of de situatie is zo stom, dat het grappig wordt. Maar goed, de dag is nog niet voorbij.
Tussen de vlaaien
Het bessenpad bracht me uiteindelijk bij Loassattel waar ik een gesloten café vond. Genoeg vlakke plekjes om mijn tent op te zetten en een bank in de zon, ik had mijn “bivak” gevonden. Heerlijk onbekommerd begon ik een avondmaal te bereiden. Met mijn tent wachtte ik nog even, want er liepen nogal wat mensen rond, ik had geen zin in een tweede slaap-je-hier-alleen gesprek.
Koeien lopen overal, ik ben tenslotte in Oostenrijk. Al lopend en etend poepen ze paden, wegen en velden onder. Ik hoor ze inmiddels niet meer. Een paar weken geleden vroeg ik een boer waarom ze toch van die enorme bellen om hebben. Ik bedoel, ze zouden toch best een slagje kleiner kunnen? “Zodat ze niet in slaap vallen tijdens het vreten.” was het antwoord. Arme beesten. Slapen ze überhaupt wel eens?
Zonder dat ik het in de gaten had, was de kudde van Loassattel dichterbij gekomen. Daar waar ik mijn tent had willen opzetten werd de boel onbeschaamd onder gescheten. Ja hoor eens even, doe dat maar ergens anders en ik begon de beesten weg te jagen. Net iets te laat. Uitgedroogde koeienpoep, ok, maar die verse, natte derrie, dat gaat me iets te ver. Op zoek naar een nieuwe plek.
Poging nummer drie
Voor de derde keer pakte ik mijn spullen in en verkaste. Ditmaal slechts naar de andere kant van het gebouw, maar toch. Het kan me niet meer schelen dat mensen me kunnen zien, ik wil een plek voor mijn tent zonder poep. Prioriteiten veranderen. Net zoals zorgen, of angsten. Het ene angstje wordt door het andere overgenomen.
Denk je het vervelende mannen probleem getackeld te hebben, komen de koeien. Denk je de koeien weg gejaagd te hebben, komen ze terug. Ik begreep niet goed wat er gaande was. Twee boerenjongens leken de koeien te verzamelen om ze mee ergens anders naar toe te nemen. Hun stal ofzo. Met veel geschreeuw en gevloek werden de dieren geroepen, opgejaagd en vervolgens aan hun lot overgelaten.
Lompe koeien
Ik wist niet dat koeien over muurtjes heen konden springen. Ook de met speciaal koeienlint gespannen hekjes waren voor deze dieren geen probleem. Wild renden ze in het rond. Over de parkeerplaats, dwars door de tuin van het café regelrecht op mijn tent af. Neeheeee! Ik sprong op en ging voor mijn tent staan. Met geklap en gezwaai probeerde ik ze van gedachten te laten veranderen, maar nee. Hoewel ze wat vaart minderden, bleven ze vast besloten rond mijn tent hangen.
Twee kromme haringen en een klein gaatje aan de zijkant van mijn tent. Gelukkig viel de schade mee, maar ik had er een nieuwe angst bij: s’ nachts platgetrapt worden. Ik wenste dat die verdraaide koeien naar hun stal zouden gaan, maar hebben bergkoeien eigenlijk wel een stal?
Redder in nood
Ik had nooit gedacht dat ik blij zou kunnen zijn met onweer, maar in dit geval was de bliksem mijn redder. Verstoord keken de koeien op en vertrokken. Waarheen weet ik niet, niet heel ver weg, want ik heb de hele nacht hun bellen horen rinkelen. Telkens wanneer een nieuwe donderslag me wekte, probeerde ik niet te gaan liggen luisteren. Niet naar de onweer en niet naar de bellen. Maar doordat die bellen zo achterlijk groot zijn, hoor je ze altijd.
Ik wilde eigenlijk een rustdag. In plaats daarvan worstelde ik me door een dag vol hindernissen en een nacht vol angsten heen. Dat is voor mij als lichte slaper het nadeel van wildkamperen, er is altijd wel iets. Ik vind het niet erg, maar soms moet je even bijtanken. Drie dagen later kwam eindelijk dat moment. Super slecht weer. Ijskoud, kletsnat en een dicht pak mist. Onverantwoord om nog verder omhoog te lopen. Dat vonden ze bij de Dominikus Hütte ook. “Blijf lekker hier.”
Een heerlijk fijne, ideale rustdag plek. Warm binnen zitten met vriendelijke mensen én een super vlak koe- en vervelende mannenloos stuk gras voor de deur. De ene dag lukt het allemaal niet en de andere dag wel. Zo gaan die dingen.